Er komt steeds meer duidelijkheid over de aanpak en werkwijze van de Belastingdienst bij het opsporen van schijnzelfstandigheid. 2025 wordt een overgangsjaar waarin nog geen boetes worden uitgedeeld.
Wat is de Wet DBA?
De Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (DBA), ingevoerd in 2016 als opvolger van de VAR-verklaring, beoogt schijnzelfstandigheid te voorkomen. Schijnzelfstandigheid doet zich voor wanneer een zzp’er feitelijk als werknemer functioneert zonder de bijbehorende rechten en plichten, zoals sociale verzekeringen en belastingen. De wet legt de verantwoordelijkheid bij zowel opdrachtgevers als opdrachtnemers om hun arbeidsrelatie correct te beoordelen en vast te leggen.
Handhaving vanaf 2025
Vanaf 1 januari 2025 zal de Belastingdienst actief controleren op schijnzelfstandigheid. Hierbij zal 2025 een overgangsjaar zijn en houdt de Belastingdienst het ‘handhavingsmoratorium’ aan. Dit houdt in dat bij constatering van schijnzelfstandigheid een aanwijzing aan opdrachtgevers wordt gegeven, maar nog geen naheffingsaanslag of boete. Er wordt niet verder teruggaan dan 1 januari 2025 en opdrachtgevers mogen langer werken met bestaande modelovereenkomsten, deze worden automatisch verlengd tot en met 31 december 2029 .
De Wet VBAR (Wet Verduidelijking Beoordeling Arbeidsrelaties) is een geplande wet die vanaf 2026 verdere duidelijkheid moet bieden over arbeidsrelaties. Het doel is om de criteria voor zelfstandigheid en dienstverband te verduidelijken, inclusief een rechtsvermoeden van werknemerschap bij twijfel. Dit betekent dat bij onduidelijkheid de arbeidsrelatie wordt gezien als een dienstverband, tenzij de opdrachtgever kan bewijzen dat het een zelfstandige samenwerking betreft. De wet beoogt zo schijnzelfstandigheid beter aan te pakken en juridische zekerheid te bieden.
Waar ligt de verantwoordelijkheid?
Opdrachtgevers moeten hun samenwerkingen met zzp’ers zorgvuldig evalueren om te verzekeren dat er geen sprake is van een verkapt dienstverband. Belangrijke aandachtspunten zijn:
- Er mag geen sprake zijn van directe aansturing of toezicht zoals bij een werknemer.
- De zzp’er moet de vrijheid hebben om een vervanger in te schakelen.
- De beloning moet passen bij een opdrachtovereenkomst en niet bij een dienstverband.
Zzp’ers moeten hun werkwijze evalueren om te verzekeren dat zij daadwerkelijk als zelfstandigen opereren:
- Werk voor diverse klanten om afhankelijkheid te voorkomen.
- Bepaal zelfstandig je tarieven en de manier waarop je het werk uitvoert.
- Werk met eigen gereedschappen en middelen.
- Leg afspraken schriftelijk vast in overeenkomsten die voldoen aan de eisen van de Wet DBA.
Welke criteria worden beoordeeld?
We zetten de 10 zwaarst wegende criteria om te beoordelen of er sprake is van een echte zzp-relatie of een (verkapt) dienstverband onder de Wet DBA op een rij:
1, Gezagsverhouding
De opdrachtgever mag geen leiding geven aan of toezicht houden op de manier waarop het werk wordt uitgevoerd.
2. Verplichting tot persoonlijke arbeid
De zzp’er moet de mogelijkheid hebben om zich te laten vervangen door een ander.
3. Vrijheid in werkuitvoering
De zzp’er bepaalt zelfstandig hoe het werk wordt uitgevoerd, binnen afgesproken kaders.
4. Eigen risico en verantwoordelijkheid
De zzp’er draagt zelf de ondernemersrisico’s, zoals aansprakelijkheid en verlies.
5. Meerdere opdrachtgevers
De zzp’er werkt voor meerdere klanten en is niet afhankelijk van één opdrachtgever.
6. Geen verplichte werktijden
De zzp’er bepaalt zelf de werktijden en is niet gebonden aan een rooster.
7. Gebruik eigen materialen
De zzp’er werkt zoveel mogelijk met eigen middelen en apparatuur.
8. Eigen tariefbepaling
De zzp’er stelt zelf zijn/haar tarieven vast, zonder afhankelijk te zijn van de opdrachtgever.
9. Duur van de opdracht
Bij langdurige opdrachten bestaat een groter risico op schijnzelfstandigheid, vooral bij continuïteit van dezelfde werkzaamheden.
10. Eenduidige contractafspraken
De opdracht is vastgelegd in een modelovereenkomst geen werkgeversgezag die expliciet voldoet aan de eisen van de Wet DBA.